Ferdinand Grapperhaus is hoogleraar Europees arbeidsrecht, Partner bij Allen & Overy, vader van vier, voetballiefhebber, ...
In mijn telefoon staan nog steeds foto’s van mijn korte verblijf in 2014 op Rapa Nui, Paaseiland. Twee telefoontoestellen verder, maar toch, deze foto’s hou ik altijd bij de hand.
Het was tijdens een wereldreis. Mijn vrouw had zich bij mij gevoegd, via Sydney en Santiago kwamen we op Paaseiland aan, en werden drie dagen lang door een plaatselijke gids met onverholen trots langs de beroemde beelden, de Moai, geleid.
Zij staat op de foto’s met een wapperende bos haar, en de zonnebril van een Amerikaanse filmster uit de jaren zeventig. Op andere foto’s zie je haar met ernstige blik naar de gigantische Moai kijken, alsof ze naar hun wijze adviezen luistert.
Het zijn enorme stenen koppen, met een veel te klein lijf eronder, soms met een groteske stenen reuzenhoed. Het heeft ondanks alles iets ontroerends: zoveel moeite om ze naar de kust te rollen en in rijen naast elkaar te zetten – om later van de katholieke missionarissen een donderpreek te krijgen dat het heidens is om de beeltenis van je overleden stamoudsten te aanbidden.
Vorige week was mijn vrouw een jaar geleden overleden, en drong het besef bij mij door dat ik haar dus ook al een jaar niet heb gesproken of echt gezien. Zo zijn die foto’s – en veel andere van haar die ik bij me draag – inmiddels mijn persoonlijke Moai. Zonder dat ik een beeld uit de rotsen heb hoeven houwen en vervolgens een heuvel op heb moeten duwen, zoals de bewoners van Rapa Nui moesten doen.
Het is de zegen van deze tijd dat we elk ogenblik in ons bestaan meteen kunnen vereeuwigen en bij ons houden.
Het kan ook een vloek zijn, wanneer anderen met ons gedigitaliseerde archief aan de haal gaan. Het is niet voor niets dat tegenwoordig één op de drie congressen over cybersecurity lijkt te gaan. Wat mij bij discussies over veilig databeheer opvalt, is dat we nog geen duidelijke normen hebben ontwikkeld waar onze consumptie van de data van een ander die gelekt zijn aan zou moeten worden getoetst.
Zulke normen zouden alleen al behulpzaam zijn bij het tegengaan van de verspreiding van 'alternative facts' — wat, als ik het goed begrijp, gewoon leugens zijn. Maar het is ook nuttig om beschadiging van iemands privésfeer te voorkomen.
De Tataren waren verplicht om hun naam op hun pijlen te zetten, zodat de getroffene altijd wist van wie ze afkomstig waren. Het moet technologisch mogelijk zijn om transparantie op internet en sociale media tweezijdig te maken, en meteen te weten wie de bron is van (mis)informatie.
Maar vooral: opdat we onze hoogstpersoonlijke Moai voor onszelf kunnen houden.
Ik wilde voor de krant ook eens verslaggever zijn, dus ging ik afgelopen vrijdag naar de presentatie door de letterkundige en historicus Frits Van Oostrom van zijn boek Nobel Streven, over het bijzondere leven van ridder Jan van Brederode.
Een boekpresentatie is leuk, kan ik u vertellen. De uitgever etaleert zijn trots over de auteur, en de auteur houdt een geïnspireerd verhaal over zijn motivatie en het scheppingsproces, waarna hij het eerste exemplaar aanbiedt aan een bekende Nederlander. Dit keer was dat Jort Kelder.
Ik had hem niet direct geassocieerd met middeleeuwse geschiedenis, maar hijzelf ook niet, zoals hij in zijn dankwoord zei — hetgeen dan weer ontwapenend werkt: geen overbodige luxe bij een boek dat gaat over de nogal wrede en gewelddadige middeleeuwers.
Zo beschrijft Van Oostrom al op een van de eerste bladzijden hoe de roomskoning Willem II op weg in het opstandige Friesland met zijn paard door het ijs zakt, waarna een horde Friezen hem, in plaats van hem uit het water te halen, ter plaatse doodknuppelt. Andere tijden.
Het volgende onderdeel van een boekpresentatie is dat men ter plekke, met ‘hard cash’ dan wel pinpas een boek kan aanschaffen. Zonder korting, want dat zou in strijd zijn met de vaste boekenprijs. Hierna schrijft de auteur een opdracht en kan men na nog wat kaasblokjes en sancerre genuttigd te hebben huiswaarts.
Ik vind het een mooi ritueel, zo’n boekpresentatie, zoals ook een echt, heuselijk in druk verschenen boek een juweel is, zeker met de moderne druktechnieken.
Nobel Streven, zo viel mij bij eerste lezing op, heeft bijvoorbeeld prachtige kleurenreproducties van middeleeuwse documenten op de bladzijden, dus niet in een apart katern.
Dat is toch net even iets fijner dan een wit-blauwig digitaal scherm, waarop je weliswaar je tekst kunt swipen, en de illustraties kunt uitvergroten, maar geen papier ruikt, en niet volledig ziet wat de auteur tot stand heeft gebracht. Ik ben ongetwijfeld over-nostalgisch. Zo kocht ik vorig jaar een boek met alle LP-hoezen van het Engelse ontwerp-bureau Hipgnosis uit de jaren zeventig, zoals How Dare You van 10cc, en Animals van Pink Floyd.
Er is hoop voor het boek. In 2016 ging de boekverkoop met 1,6 % omhoog. Het aantal verkochte e-boeken stagneerde, bleef op 6% staan.
Dan het boek zelf: al op de eerste bladzijden viel ik om van verbazing toen ik las dat een gangbare stroming in de Middeleeuwen overtuigd was dat wij, Hollanders, afstammen van de Trojanen, de eeuwige verliezers in het oude Griekenland. Misschien winnen we daarom nooit het WK-mannenvoetbal. Zo kan een boek een genoegen zijn om te lezen — en om vast te houden. Een nobel streven, lijkt me, om dat zo te houden.